De vraag “Bestaat God?” is fundamenteel. Als God niet bestaat, dan is het doelloos om naar Hem te zoeken.
Het bestaan van het heelal is niet het resultaat van een “ongeluk”, het enige bevredigende antwoord is dit: “In het begin heeft God de hemelen en de aarde gemaakt”. Het heelal is door een woord van God gemaakt, het zichtbare is uit het onzichtbare voorgekomen. De schepping had een begin, en het was God, die het liet ontstaan.
Het duidelijkste bewijs van de schepping is de mens zelf. In tegenstelling tot de dieren, heeft de mens iets wat we “persoonlijkheid” noemen; hij kan verstandelijke keuzes maken, heeft een geweten en kan onderscheiden tussen goed en kwaad. Hij is in staat lief te hebben en medelijden te tonen. Maar boven alles heeft hij een verlangen om te aanbidden. Hoe komt hij aan al deze eigenschappen? “Toen vormde de Here God het lichaam van de mens uit stof van de aarde en blies hem de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen”. De mens is geen ongelukje, hij is op wonderlijke wijze gemaakt door de Schepper van het heelal.
Bron: Blanchard, John (1996) Levensbelangrijke vragen, Heelsum: Zakbijbelbond Nederland.