Getuigenis van Tomasz Pieczko
Op 8 oktober 1965 ben ik (Tomasz Pieczko) geboren in Polen, in Krakau. Mijn vader was arts. Mijn moeder heeft geschiedenis gestudeerd aan de universiteit van Krakau. Ik heb nog een jongere broer. Mijn ouders hadden grote moeite met de R.-K. Kerk. Ze stonden erg kritisch tegenover de kerkleiding. Al vrij spoedig ging mijn vader ’s zondags niet meer naar de mis, maar hij stond er wel op, dat ik de catechismuslessen zou volgen. Later heb ik de reden begrepen waarom mijn ouders zo antiklerikaal waren: er ging een heel slecht getuigenis uit van de priesters die zij kenden. Ter verheldering nog iets meer over ons gezin.
Er heerste duidelijk een patriarchaal patroon. Wanneer mijn vader gesproken had, was dat ook beslist het laatste woord. Mijn broer en ik werden aan een strenge discipline onderworpen. Vooral ik als de oudste moest een goed voorbeeld geven. Ik herinner me dat ik niet al te veel verkeerd moest doen of ik kreeg er stevig van langs met een riem die speciaal voor dat doel altijd gereed lag. Als ik daar nu over nadenk, meen ik dat mijn ouders eigenlijk nog niet rijp waren voor de opvoeding van kinderen.
Vader had ook bijzondere moeilijkheden met de zedenleer van de kerk vanwege zijn beroep als medicus. Hij was gynaecoloog en verloskundige. Hij verrichtte op eigen houtje abortussen. Ik had daar de grootste moeite mee. Van de ene kant werd ik verplicht om de catechismuslessen te volgen en van de andere kant hoorde ik thuis dat mijn vader het niet eens was met de zedenleer die daar verkondigd werd. Die tweespalt duurde gedurende de lagere school en ook gedurende de humaniora (studie van de Griekse en Latijnse klassieken). Daarom trok ik mij in mezelf terug en sprak over wezenlijke dingen van het leven zo weinig mogelijk met mijn ouders. Ik ging zelf op zoek naar God. Ik probeerde Hem zo dicht mogelijk te naderen, vooral in de moeilijke ogenblikken van mijn leven. Een voorbeeld: als mijn ouders in heftige huwelijksmoeilijkheden gewikkeld waren, bad ik op mijn knieën tot God om uitkomst en verlichting voor hen en voor ons, de kinderen. Heel anders dan voor mijn ouders was de priester een figuur die mij boeide. Ik zocht naar rust en helderheid in mijn leven. Ik wilde alles overzien en op een rijtje hebben. Ik wilde orde scheppen in de emotionele chaos waarin ik verkeerde. Daarom zocht ik contact met verschillende priesters. Ook begon ik stichtelijke lectuur te lezen.
Nadat ik klaar was met mijn gymnasiale studies, ben ik rechten gaan studeren aan de universiteit van Krakau. Dat was nu wel niet de studie waarvan ik gedroomd had. Maar ik leefde in een kleine stad en ik beschikte niet over voldoende informatie over de andere studiemogelijkheden van de universiteit. Daarnaast hadden mijn ouders mij ook in die richting gepusht. Voor mijn universitaire studies moest ik dus naar Krakau. Daar woonden wel wat verdere familieleden, maar ik was er tegelijk ver van mijn ouders vandaan. Ik heb er geleefd als een hond die ineens niet meer aan de ketting lag. Ik genoot van de vrijheid…. in het goede en in het kwade. Ik moet erkennen dat ik geen goede student was. Van mijn studie kwam weinig terecht. Ik hield er meer van om pret te maken met vrienden en vriendinnen.
Maar desondanks voelde ik van binnen een steeds meer schrijnende leegte. Ik begon daarom deel te nemen aan, vanzelfsprekend rooms-katholieke, gebedsgroepen. En langzamerhand ontstond het verlangen om intenser met God en voor God te leven.
Ook tijdens mijn gymnasiale studies was wel eens het idee opgekomen om priester te worden, maar dat was altijd vaag gebleven. Wel wilde ik van de aanvang af priester in een kloosterorde worden. Want de kloosterlingen maakten op mij een veel betere indruk dan de pastoors en de kapelaans in de parochies waar alles vaak om het geld draaide. Een tijd lang zat ik te dubben: moet ik een meer beschouwende of een meer actieve orde kiezen. Na twee jaar viel mijn keuze op de Jezuïeten. Ik trof alle voorbereidingen en onderging verschillende vooral psychologische tests, maar trok mij op het laatste moment terug. Een jaar lang bleef ik erover nadenken: wat dan? Tenslotte wist ik het zeker: ik wil niet intreden bij de Jezuïeten want ik wil een meer heroïsch leven leiden. Ik zoek het bij een strengere orde. Het werd de kloosterorde van de Kapucijnen. Die hadden op mij de indruk gemaakt dat zij zich verre hielden van alle kerkpolitiek en zich vooral wilden richten op de underdogs, de marginalen in de maatschappij, de armen. Zij leken mij ook open, sympathiek en joviaal. In 1987 ben ik ingetreden in het noviciaat, het proefjaar van de Kapucijnen. Mijn ouders waren het beslist niet eens met mijn keuze. Zij begonnen vijandig tegenover mij te staan. Ik moet erkennen dat ik hen ook niet de reden van mijn keuze gezegd had. Ik vond dat dit een heel persoonlijke beslissing was waarvoor ik aan niemand verantwoording hoefde af te leggen.
Het noviciaat was ingericht volgens de traditionele maatstaven. Vanaf negen uur ”s avonds tot zeven uur in de morgen was er het heilige stilzwijgen. Dan was er het werk in de stallen en op het veld. Daarnaast moesten we de kloosterregel bestuderen en ons verdiepen in stichtelijke lectuur. We hadden twee uur meditatie per dag. Maar dit alles en nog andere vrome praktijken werden geregeld volgens de grillen van de novicemeester, een chaotische persoonlijkheid. Bijvoorbeeld: je mocht nooit iets eten of drinken in je eigen kamer. Als er dan toch op iemands kamer een glas, ook al was dat leeg, gevonden werd, sloeg hij groot alarm.
Wij mochten geen brieven schrijven of ontvangen, tenzij alleen van onze ouders. De novicemeester opende de brieven van anderen die ons schreven en las ze, maar gaf ze ons niet. Wel citeerde hij er het een of ander uit voor alle novicen bij wijze van grap. Mij is dat twee keer overkomen. Hij had ook blijkbaar grote moeite met het zevende (r.-k. zesde) gebod. Bij voorkeur sprak hij dan ook over problemen op seksueel gebied. Wanneer een novice het klooster verliet om terug te keren in de wereld, vertelde de novicemeester aan ons allemaal wat de reden van dat vertrek was geweest. Hij deed dan vooral met veel plezier uit de doeken de seksuele moeilijkheden die deze gedroste kloosterling (volgens hem dan) had. Na zoveel jaren vraag ik mij af: hoe konden wij, 24 jonge intelligente novicen, mensen die toch ook in het gewone praktische leven hadden gestaan, dergelijke ziekelijke kloosterregels verdragen? En bovendien, hoe konden wij het nog uithouden bij dit dwaze gedrag van die novicemeester?
Na het noviciaat begon ik in 1988 de studie van de filosofie in Krakau. In 1990 mocht ik theologie studeren in Genua, Italië. Ik kreeg nu ook de kans om over de moeilijkheden die ik had met sommige punten van de r.-k. leer, wat grondiger door te praten. Het moment van mijn priesterwijding kwam steeds dichterbij. Zou ik het aandurven? Was die stap wel verantwoord terwijl ik zo overhoop lag met belangrijke r.-k. leerstukken? Nachten lag ik er wakker van. Ook fysiek begon ik onder die spanning te lijden. Tenslotte hakte ik de knoop door. Ik redeneerde: het gaat mij om de dienst aan God en aan de mensen; de leer is dan van ondergeschikt belang. Ik moet eraan toevoegen dat mijn moeilijkheden niet voortkwamen uit de Bijbel. Het was een zaak van intellectuele eerlijkheid.
In april 1994 werd ik tot priester gewijd. Ik was intussen benoemd tot vice-directeur van het klein-seminarie van de Kapucijnen in de provincie Liguria van Italië. Ik ben dat nog tot een half jaar na mijn wijding gebleven. Maar ik maakte erg vreemde dingen mee. Zo werd een homo die tevens pedofiel was, toegelaten tot de priesterwijding en een ander die volgens mij wel bekwaam was, werd weggestuurd omdat hij niet kon meedoen met de ”pastorale gewoonten”, zo werd gezegd. En meer van dit soort dingen. Ik werd dat beu en het kwam zover dat ik om overplaatsing naar Polen vroeg. Gedurende een jaar heb ik toen in een parochie gewerkt die geleid werd door de Kapucijnen. In 1995 vroeg de provinciale overste mij of ik wilde werken in een oncologisch ziekenhuis (oncologie is leer van de gezwellen, tumoren) in Krakau omdat iedereen opzag tegen de trieste en moeilijke sfeer die er heerste. Ik heb die taak op me genomen en uitgevoerd tot 1997. Toen besloot ik mijn priesterambt neer te leggen. Dat is in alle rust gebeurd. Ik heb de redenen van mijn beslissing aan de overste meegedeeld en heb in vrede heen kunnen gaan.
De redenen waren vooral de dogma”s over de onfeilbaarheid van de paus, de ongezonde heiligenverering en de uitzonderlijke plaats die aan Maria werd toegekend. Ik voelde me een hypocriet wanneer ik daar als priester toch aan mee moest doen. Ik wist alleen zeker: zo kan ik niet verder, zonder mijn geweten geweld aan te doen. Overigens wist ik toen niet of ik mij bij een kerk zou moeten aansluiten. En zo ja, welke? Vier jaar lang heb ik sindsdien gezocht. Het was een moeilijke tijd, ook financieel. Mijn vader was intussen overleden en mijn moeder had zoveel problemen met zichzelf dat ook zij mij niet verder kon helpen. Ik heb geprobeerd aan de kost te komen door te werken als chauffeur en als metselaar. Dankzij een pinkstervoorganger kreeg ik tijdelijk wat werk bij gehandicapten. En sinds twee jaar heb ik min of meer een vaste baan bij een staatsinstelling die hulp biedt aan alcoholverslaafden. Maar mijn geloofsworstelingen bleven aanhouden. Soms kwam de twijfel wel eens naar boven: had ik mijn priesterambt toch niet mogen neerleggen? Wil God mij ooit nog ergens voor gebruiken? Ben ik daarvoor niet te slecht?
Ik zocht contact met diverse kerken. Mijn bidden was soms een schreeuw van wanhoop. Ik wist niet wat ik doen moest. Maar de Heere is mij genadig geweest. Hij gaf uitkomst. Een eerste blijk van Zijn goedgunstigheid was de ontmoeting met een predikant van een pinkstergemeente. Hij hielp mij geestelijk verder en bood mij zelfs onderdak bij hem aan huis en dat zonder enige vergoeding van mijn kant te vragen. Ik ben hem daar zeer dankbaar voor, ook al kon en kan ik het niet eens zijn met zijn theologische visie. Deze predikant gaf mij ook het boek ”Ver van Rome, dicht bij God” 1 . Daarin trof ik ook het getuigenis aan van de gewezen pater redemptorist Herman Hegger. Zijn verhaal kon ik helemaal van binnen uit meebeleven. Ik heb dat boek meerdere malen gelezen, nadenkend en biddend. Na het de zoveelste keer gelezen te hebben besloot ik hem te bellen. Zijn telefoonnummer stond in het boek vermeld. Ik wilde hem bedanken voor zijn getuigenis. Ik had moeite met mijn emoties, toen ik zijn stem hoorde. Ik vroeg hem of ik met hem in het Italiaans of in het Frans kon spreken. Hij gaf de voorkeur aan het Frans. Maar het was alsof ik ineens alle Franse woorden kwijt was. Ik had het gevoel dat ik maar wat stond te stuntelen voor de telefoon. Maar hij bleef gelukkig rustig en zo slaagde ik erin mijn e-mailadres door te geven. Vanaf toen is er een intensieve correspondentie op gang gekomen die tot nu toe duurt.
Als bij louter toeval bevond ik mij op een zondag in het begin van 2000 in een kerkdienst van de Gereformeerde (reformatorische) Kerk van Warschau. Het was net of ik toen eindelijk gevonden had wat ik zocht. Ik verdiepte mij naderhand in de gereformeerde leer en kwam tot de conclusie: dat is het! Zo leert de Schrift het. Begin februari 2001 heb ik belijdenis gedaan in de Gereformeerde Kerk van Warschau. En intussen gaat de heerlijkheid van Gods genade in Christus steeds meer voor mij open. Ik weet nu ook dat God mij opnieuw roept in Zijn dienst. Hij heeft mij niet afgeschreven. Hij wil mij, ondanks mijn zondigheid, toch gebruiken. En dan is er nog een andere vreugde.
Ik heb een degelijke en energieke vrouw gevonden die met mij het leven en ook de dienst van het Evangelie wil delen. In de tweede helft van mei gaan wij trouwen. Nu weet ik ook dat ik mij niet meer hoef in te spannen om God te behagen. Ik weet dat ik mag leven uit Zijn oneindige barmhartigheid en van Hem de kracht zal ontvangen om voor Hem te leven. Ik mag voortaan leven in de vreugde van Zijn liefde. Zijn Naam zij geprezen voor altijd!
Ds. Tomasz Pieczko
Noot 1 ”Ver van Rome, dicht bij God” is een boek dat vijftig getuigenissen bevat van priesters, die Christus als hun Zaligmaker hebben gevonden. Een derde van deze getuigenissen komt van IRS. Het verscheen eerst in de Verenigde Staten en is later in het Pools en het Spaans uitgegeven